Van infanterie naar huzaren

Abraham Dirks, VIIIe generatie en de stamvader van de Limburgse tak, werd geboren op zaterdag 23 januari 1813 om negen uur ’s avonds in Zuidzande. De geboorteakte werd in de Franse taal opgesteld. Hij werd op zondag 31 januari 1813 gedoopt in de kerk van de Nederlands Hervormde Gemeente te Zuidzande door predikant Johannes Jacobus Story. Doopgetuigen waren Pieter de Wolf en Helena Tack.
Begin 19e eeuw moest men in het 20e levensjaar in militaire dienst. Abraham behoorde tot de lichting 1832 en werd als loteling van de gemeente Zuidzande onder trekkingsnummer 7 ingeschreven voor de nationale militie in Zeeland. In het “certificaat van nationale militie” staat zijn signalement, zo had hij een smal gezicht, een spitse kin en kleine neus, bruine ogen en blond haar. Er waren geen bijzondere kentekenen en als beroep werd arbeider opgegeven. Zijn lengte was 1 el, 6 palm, 6 duim en 1 streep (dat is 1,66 meter).

Een deel van de dienstplichtigen werd uitgeloot en hoefde daarom niet in dienst, een ander deel kreeg vrijstelling bijvoor-beeld wegens lichamelijke gebreken. De lotelingen begaven zich op de daarvoor aangekondigde dag naar de aangewezen lotingsplaats. In een glazen pot werd het benodigde aantal nummers gedaan, gelijk aan het aantal ingeschrevenen van de gemeente. De nummers waren opgerold en in een ring of koker gestopt. De alfabetische naamlijst bepaalde de volgorde waarin geloot werd. De politiecommissaris las één voor één de namen van de dienstplichtigen voor, die dan naar voren kwamen en een lot trokken. De lotelingen werden vervolgens in het lotingsregister ingeschreven in de volgorde van hun lotnummer. Hierbij werden eerst enkele gegevens uit het inschrijvingsregister overgenomen. Ook werd het signalement opgenomen en als de loteling een reden van vrijstelling opgaf werd dat ook genoteerd. De jaarlijkse loting was een heel gebeuren. De lotelingen trokken in groepen naar de gemeente in hun militiekanton waar de loting plaatsvond, vaak verge-zeld door familieleden en vrienden. Voor en na de loting vloeide de alcohol over het algemeen rijkelijk in de plaatselijke kroegen. Zowel een goed als een slecht lot kon een reden zijn eens diep in het glas te kijken. De Militieraad hield meerdere zittingen voor de vrijstellingen. Tijdens de eerste zifting moesten de lotelingen verschijnen die wegens een lichamelijk gebrek vrijgesteld wilden worden. Eén van de redenen was de lichaamslengte. De Militiewet van 1817 bepaalde een minimumlengte op 156,5 cm, die van 1861 een lengte van 155 cm. Na de loting werd van elke militieplichtige de lengte gemeten. In de militieregisters werden de maten overigens veelal in el, palm, duim en streep gegeven, waarmee dan respec-tievelijk meter, decimeter, centimeter en millimeter bedoeld worden. Men handhaafde na de overgang naar het metrische stelsel lange tijd de oude benamingen voor lengtematen. Het systeem van loting, waartegen in de Franse tijd veel weerstand bestond, bleef na het einde van de Franse overheersing bestaan, tot de opheffing ervan in 1938.
Bron : passages uit  “Opkomen voor je nummer”, door Rob van Drie, Kwartaalblad CBG, juni 2000.

Abraham werd op 5 mei 1832 als dienstplichtig soldaat ingedeeld voor een periode van vijf jaar bij de 17e Afdeling Infanterie. Onder nr 21956 werd hij ingeschreven in de stamboeken van het 6e Regiment Infanterie. Door de opstand in de Zuidelijke Nederlanden werd Abraham gelegerd in Fort Bath nabij de plaats Rilland op Zuid-Beveland en verbleef daar tot juli 1833.

Fort Bath nabij Rilland op Zuid-Beveland - Zeeland.
Bron : schets van J.Gardiner Visscher (1790), Zeeuws Archief.

Op 18 oktober 1785 kreeg Generaal Dumoulin van de Raad van State opdracht om een geschikte plaats voor een fort te zoeken. Begin 1786 kwam hij met het plan om deze aan de Batse Kaaij te bouwen. Na het uitvoeren van de grondwerk-zaamheden voor Fort Bath, werd in 1787 begonnen met de bouw van de militaire gebouwen zoals een kruitmagazijn, kazematten en kazernes. Deze waren groot genoeg om een bezetting van 300 militairen te huisvesten. Het fort kreeg twee belangrijke taken, namelijk: de bewaking of belemmering van de scheepvaart van en naar Antwerpen én de bescherming van oostelijk Zuid-Beveland. In augustus 1809 werd het fort door de Engelsen ingenomen en in 1813 kwam het fort in handen van de Fransen. In 1824 werd het weer overgenomen door de Nederlandse militaire macht. Het fort werd versterkt en kreeg nog een extra impuls na de Belgische revolutie in 1830. In 1839 sloten Nederland en België het Verdrag van London. Dankzij de neutraliteitspolitiek nam de noodzaak voor het fort af en in 1876 werd deze opgeheven. Een douanepost bleef over, die nog tot 1953 zou blijven bestaan. Alleen de omtrek van het fort is nog terug te vinden, de bebouwingen, de aarden wallen en de grachten zijn verdwenen.

Ondanks dat hij als dienstplichtige nog dienende was, nam Abraham op 5 juli 1833 als vrijwilliger dienst als huzaar in het 6e Regiment Huzaren. Dit regiment werd in de volksmond de “Blauwe Huzaren” genoemd vanwege het blauwe veldtenue. Abraham tekende op 30 juni 1833 voor de tijd van zes jaar "zonder handgeld", ingevolge artikel 171 van de wet van 8 januari 1817. Op het moment dat de periode van vijf jaar als dienstplichtige verlopen was, werd Abraham op 15 mei 1837 met de vrijwilligers gelijk gesteld. Nog voordat de zes jaren als vrijwilliger voorbij waren, verlengde Abraham zijn dienstverband bij de Huzaren op 24 mei 1838 met nog eens twee jaar "zonder handgeld". Volgens het boekje "Vredesgarnizoenen" van Ringoir bestond het 6e Regiment Huzaren uit een staf met 1e t/m 5e eskadron en een depoteskadron. De staf en het 1e t/m 4e eskadron bevonden zich in 1840 in Maastricht. Het 5e eskadron en het depoteskadron werden in 1839 opgeheven. Van maart 1841 tot september 1849 werd voor het Regiment Huzaren de naam 2e Regiment Lanciers gebruikt. Een helft van dit 2e regiment lag in de stad Venlo. De andere helft was in Roermond gelegerd en hierbij diende waarschijnlijk ook Abraham. Hij was ingeschreven onder nummer 4428 in de stamboeken van het 2e Regiment Lanciers en verlaat het leger op
21 september 1841 met paspoort wegens "einde van dienst". Volgens het “certificaat van nationale militie”, afgegeven op
14 oktober 1841 in Middelburg, verklaard de Staatsraad Gouverneur van de provincie Zeeland dat Abraham Dirks behoorlijk uit de dienst werd ontslagen. Hij trouwt, inmiddels metselaar van beroep, te Roermond op zaterdag 28 januari 1843 met Barbara Gitsels, welke geboren werd op zaterdag 3 juni 1815 in Venlo als dochter van Hendrik Gitsels en Johanna Rous.

Het 6e regiment Huzaren
Op 25 november 1813 kreeg Willem François Boreel van koning Willem I de opdracht om een Regiment Huzaren op te richten. In 1814 heette het regiment eerst het “1e Regiment Huzaren” en bestond deels uit militairen die voor de Bataafse Republiek, voor de Republiek der Verenigde Nederlanden of het Koninkrijk Holland hadden gediend. Het regiment kreeg op 21 april 1815 de naam “6e Regiment Huzaren” nadat de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden verenigd waren. Het Nederlandse leger werd vanaf mei 1815 gereorganiseerd en “het Regiment Hussaren No.6” werd onderdeel van de Cavaleriedivisie. Vanaf 1947 tot heden wordt de naam “Regiment Huzaren van Boreel” gebruikt.
Vroeger werden vooral boerenzonen ingedeeld bij de bereden wapens. Zij waren immers gewend te werken met paarden en konden deze berijden of leiden. Zij hadden vaak een boerenzakdoek bij zich. Deze traditie wordt binnen de cavalerie voortgezet.

Op 21 juni 1839 werd Roermond, dat sedert 9 november 1830 bezet was, door de Nederlandse troepen bevrijd. Als Roermond na 1839 staatkundig weer onder Nederlands beheer wordt gebracht, blijkt er toch wel enig heimwee te bestaan naar de Belgische tijd. Men herinnerde zich dan dat in die periode de industrie een zekere bloei gekend heeft. Ook was het Belgische achterland een goed afzetgebied voor de landbouwproducten uit midden Limburg. Maar het heimwee lag toch vooral in het psychologische vlak. Men voelde zich emotioneel meer tot België aangetrokken. Het noorden, boven de grote rivieren, gold als buitenland en behoorde in die dagen tot een gebied waarmee men weinig of geen binding had.

Rechts op de foto het blauwe tenue van het 6e Regiment Huzaren in 1825.
Bron : beeldbank van het Geheugen van Nederland.

Foto onder :  Huzaren van het 6e regiment, 1820-1825. Abraham Vinkeles.
Bron : Collectie Rijksmuseum.