De dorpsdokter van Cadzand

In 1818 wordt Jan Baptiste Kalschuer jr. dorpsdokter in Cadzand. Hij was 22 jaar, als hij in dat jaar toestemming krijgt om als “chirurgijn en vroedmeester ten platte lande”  te mogen werken. Of Kalschuer jr. een onbekwaam arts was, is onbekend.
Wat wel zeker is, is dat hij in de beginjaren geregeld in aanvaring kwam met de provinciale geneeskundige commissie in Middelburg, die toezicht hield op alle geneesheren in de provincie. Kalschuer jr. was een zakelijk ingestelde geneesheer : eerst geld, dan behandeling. Het enige waarin hij uitblonk volgens de Schout van Cadzand, was het schrijven van gepeperde nota’s : “de klagten over zijne te hooge rekeningen zijn algemeen; van daar de reden dat hij weinig te doen heeft”. Bij dit alles kwam nog dat Kalschuer zich volgens de Schout het lot van de armen weinig aantrok. Ondanks het feit dat hij als gemeentegeneesheer een jaarlijkse vergoeding kreeg voor de behandelingen van armlastigen, kon het plaatselijke armbestuur slechts zelden een beroep op zijn diensten doen. De onkostendeclaraties waren een groot probleem voor de vele arme landarbeiders en ambachtslieden van Cadzand. Aan menig medische behandeling ging een fikse ruzie vooraf.

Ook Izaak Dirks (wagenmaker, diaken, ouderling en medeoprichter van het tweede leesgezelschap in Cadzand) was het niet eens met de houding van de dorpsarts en probeerde de arbeiders te helpen, echter met ongeoorloofde methoden. Izaak moest daardoor voor het gerecht verschijnen en werd veroordeeld tot het betalen van een boete (de rechterlijke documenten over het vonnis in het provinciaal archief zijn in 1940 helaas verloren gegaan). In september 1824 doet Izaak : “het verzoek tot kwijtschelding der boeten waartoe hij is verwezen wegens onbevoegde geneeskundige praktijken, hetgeen hij gedaan zou hebben om behoeftigen te helpen”. De Cadzandse zaak wordt blijkbaar nogal hoog gespeeld, want op 14 september 1824 vraagt de minister van Binnenlandse Zaken, Onderwijs en Waterstaat, P.C.G.Patrice baron de Coninck, aan de Gouverneur van de provincie Zeeland, mr. Hendrik Jacob van Doorn, betreffende Izaak Dirks om advies van de Provinciale Geneeskundige Commissie én een afschrift van het vonnis hetwelk aanleiding heeft gegeven tot het rekest. De districtscommissaris Jacob Hennequin had kennelijk begrip voor de verzachtende omstandigheden die de geneesheer Callenfels van Sluis voor zijn collega uit Cadzand aanvoerde, want hij ondernam geen enkele actie tegen Kalschuer. Het verzoek van Izaak Dirks werd van de hand gewezen en hij wordt in het document genoemd als “een oud, afgeleefd man”. Izaak hield vol en op 9 oktober 1824 herhaalde hij het verzoek tot kwijtschelding, ook nu wordt het afgewezen. Op 16 oktober probeerde hij het voor een derde keer, op 13 december 1824 wordt het verzoek door Zijne Majesteit Koning Willem I definitief afgewezen. Inmiddels is Izaak Dirks helaas overleden. Hij overlijdt op 4 december 1824, op 68-jarige leeftijd, om half vier in de middag in het huis Wijk Noord nummer 29 te Cadzand.

Voor Kalschuer liepen de zaken met een sisser af. De gouverneur kreeg van de geneeskundigen in Middelburg te horen de zaak verder maar te laten rusten. Kalschuer bleef in functie als geneesheer van Cadzand.

Bron : Zeeuws Archief met betrekking tot de verzoeken van kwijtschelding van Izaak Dirks én het artikel “J.B.Kalschuer jr., een dorpsdokter in Cadzand” in het bulletin “TijdSchift” van de Heemkundige Kring West-Zeeuws-Vlaanderen. Aardenburg - jaargang 2, nr.1, volgnr.5, maart 2007.